Versterk de eerste pensioenpijler door subsidies voor tweede en vooral derde pijler af te bouwen
De eerste pijler is het wettelijke pensioen, de tweede pijler is het aanvullend pensioen via de werkgever of voor de zelfstandigen, de derde pijler is het individuele pensioensparen. Op dit moment bestaan er fiscale voordelen voor de tweede en derde pijler, bijvoorbeeld de aftrekbaarheid van pensioensparen. Bouw dit af en investeer deze middelen in de eerste pijler.
-
Annelies Debels schreef
1. Het groene standpunt is om de belangrijkste pensioeneieren wel in de mand van het wettelijk pensioen te leggen. We zijn er niet tegen dat burgers een aanvullend pensioen opbouwen, ofwel via de tweede pijler ofwel via individueel pensioensparen, maar het aanvullende pensioen blijft beter aanvullend.
Méér tweede en derde pijler betekent vooral een risicoverhoging. Want dan wordt het pensioen voor een té groot deel afhankelijk van onzekere financiële markten en speculatie. Risicospreiding is een goede strategie om centen te beleggen die je niet strikt nodig hebt. Als je dan een deel in rook ziet opgaan, vloek je eens hard. Maar de gepensioneerde die zijn pensioen netjes spreidde over eerste, tweede en derde pijler en die een groot deel ervan ziet verdampen op de financiële markten, zal er niet geraken op het einde van de maand. En zal uiteindelijk toch weer moeten aankloppen bij de overheid.
Het risico van het wettelijk pensioen is van een heel andere aard. Het is veel meer een kwestie van verstandige keuzes dan van een onvoorspelbaar risico. Een overheid heeft de taak en de plicht om een pensioen te garanderen voor haar burgers. En beschikt over meer mogelijkheden dan vaak gedacht om het risico beter te spreiden over de bevolking. Want als de druk op de werkende bevolking te hoog wordt, kan nog steeds gesleuteld worden aan het belastingensysteem. Via een vermogensrendementsheffing bijvoorbeeld, waarbij grote vermogens progressief zwaarder belast worden. Via een verschuiving van belastingen op arbeid naar belastingen op milieuvervuiling. Of via het sluiten van allerlei fiscale achterpoortjes en betere bestrijding van fiscale fraude.
2. Groen is vragende partij voor een doorlichting van het systeem van fiscale voordelen voor tweede en derde pensioenpijler. We beschikken vandaag over te weinig gegevens over de kost van dit systeem. Het zou alleszins een goede basis voor een debat vormen.
Overigens kan je het idee van Tim Goedemé hierboven ook op een andere manier invullen dan Caroline Deiteren doet. Je moet niet perse “iets afnemen van de actieve generatie om aan de gepensioneerden te geven”, maar je kan ook “iets afnemen van de actieve generatie om het onder een andere vorm terug te geven”. Bijvoorbeeld onder de vorm van een volwaardige gelijkstelling van tijdskrediet voor het pensioen, om maar één voorbeeld te geven.
3. De twintigers en dertigers van nu kan je ook motiveren door een vermogensrendementsheffing in te voeren en zo de lasten van de pensionering ook te laten opvangen door de meest vermogenden, waaronder allicht enkele welgestelde gepensioneerden. Overigens betekent het voor de twintigers en dertigers van nu ongetwijfeld goed nieuws dat zij met pensioen zullen kunnen gaan op een moment dat de actieve bevolking die voor hen bijdraagt in verhouding weer een stuk groter zal zijn.
4. Er mag gerust wat ruimte zijn voor “een pensioen naar werken”. Maar een samenleving die ouderen in armoede duwt, daar past Groen voor. Net als voor exuberante ongelijkheden onder gepensioneerden. De tweede en derde pijler versterken deze ongelijkheden in zeer sterke mate. Ten eerste doordat werknemers met een hoog wettelijk pensioen veel meer kans maken om ook een tweede pijler te krijgen van hun werkgever. Bij de 20% werknemers met de hoogste eerstepijlerpensioenen heeft tot 70% ook een tweedepijlerpensioen. Voor de 20% werknemers met de laagste eerstepijlerpensioenen is dat slechts 5%. Daarbovenop komt nog dat de personen met een hoog eerstepijlerpensioen gemiddeld ook hogere bedragen uit de tweede pijler trekken. Van alle werknemers met een tweedepijlerpensioen, krijgt de 20% met de laagste eerspijlerpensioenen gemiddeld €220 bruto per maand uit de tweede pijler; de 20% met de hoogste eerstepijlerpensioenen gemiddeld €1007 bruto per maand.
-
Caroline Deiteren schreef
Dit voorstel is om verschillende redenen geen goed idee.
Ten eerste is er een puur rationeel argument: het is niet verstandig om alle pensioeneieren in één mand te leggen. Het wettelijk pensioen is gebaseerd op repartitie (de sociale bijdragen van de huidige actieven dienen om de pensioenen te betalen van wie nu op pensioen is). De tweede en derde pijler zijn gebaseerd op kapitalisatie (het pensioenkapitaal wordt gevormd door premies die doorheen de loopbaan gestort worden en belegd worden). Beide systemen hebben hun voor- en nadelen. Hun risico's en gebreken. Risicospreiding is echter aangewezen. Als je alles inzet op één systeem, zijn de gevolgen groter als het fout loopt. Vb. dat de overheid niet tijdig ingrijpt om de vergrijzing op te vangen of vb. dat de beleggingsopbrengsten gedurende lange tijd tegenvallen.
Bovendien is het een illusie om te denken dat de fiscale voordelen voor de tweede en derde pijler zullen volstaan om het wettelijk pensioen substantieel te verbeteren. Vergeet niet dat het pensioen uit de tweede en derde pijler gevormd wordt door premies en rente. Het fiscale voordeel slaat enkel op de belasting die niet geïnd wordt doordat de premies niet als loon worden aangemerkt of doordat ze kunnen worden afgetrokken. Het budget dat men extra in de eerste pijler zou kunnen stoppen is dus vele malen kleiner dan de middelen die nu in totaal aan de tweede en derde pijler worden besteed door werknemers en werkgevers en die uiteindelijk leiden tot een steeds meer belangrijke aanvulling van het pensioen. De overheid zou de actieve generaties dus een voordeel afnemen om het te geven aan de gepensioneerden van vandaag, zonder dat dit tot een substantiële verbetering van het wettelijk pensioen zou leiden.
Ten slotte zou het afbouwen van de tweede en derde pensioenpijler niet rechtvaardig en heel ontmoedigend zijn ten aanzien van de jonge generaties. Jongeren beginnen steeds meer te beseffen welke impact de vergrijzing op hun verdere leven en hun eigen pensioen zal hebben. Tussen 2012 en 2030 komen er in ons land zo’n 1 miljoen gepensioneerden bij, terwijl de bevolking op arbeidsleeftijd slechts met 215.000 eenheden zal stijgen. De gevolgen daarvan beginnen eindelijk breder door te dringen, namelijk dat de uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg daardoor zullen stijgen van 9,9% (pensioenen) en 8% (gezondheidszorg) van het BBP naar 13,6% en 9,4% in 2030. In 2060 zal dit 14,5% en 11% zijn. Uitgedrukt in euro’s van vandaag betekent dit dat er tegen 2060 zo’n 15 miljard euro extra gevonden moet worden om de pensioenen te kunnen blijven uitbetalen. Naar de gezondheidszorg zou een dikke 10 miljard euro extra moeten vloeien. En enorme verschuiving van middelen dus. Middelen die vooral door de twintigers en dertigers van vandaag zullen moeten worden gegenereerd.
Je kan jongeren enkel overtuigen om hier in mee te stappen als je hen ook zekerheid kan bieden dat er ook voor hen op het einde van de rit een goed pensioen wacht dat bovendien loon naar werken biedt. En daar knelt het schoentje. Ondanks de verdienstelijke poging van begin dit jaar om het pensioenstelsel te hervormen, tonen opeenvolgende rapporten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, het Planbureau en internationale instellingen aan dat de problematiek van de vergrijzing nog lang niet is opgevangen. Er werden stappen in de goede richting gezet, maar het resultaat is al bij al bescheiden. Terwijl de vergrijzing ons tussen nu en 2060 minstens 8% van het BBP kost, wordt hiervan slechts zo’n 0,4% opgevangen door de voorbije hervorming. Dit doet de vrees ontstaan dat het sociaal systeem zoals we dat vandaag kennen, niet langer houdbaar is. Onderhuids hebben zeker jongeren de verwachting dat de pensioenbedragen voor openvolgende generaties gepensioneerden steeds lager zullen uitvallen, om tot een minimum te zijn herleid eens ze zelf op pensioen gaan.
Bovendien is binnen het pensioenstelsel al lang een zeker nivellering aan de gang. Het beleid heeft zich de voorbije decennia vooral gefocust op armoedebestrijding. Deze keuze was eerbaar, want armoede bij gepensioneerden is iets verschrikkelijks, maar heeft er ook toe geleid dat het verzekeringsprincipe ondergesneeuwd is geraakt. De minimum- en de maximumbedragen komen steeds dichter bij elkaar te liggen. Hoge inkomens maken op het moment van hun pensioen een inkomensduik. Gewerkte en niet-gewerkte periodes worden in 95% van de gevallen met hetzelfde pensioenbedrag beloond. De verwachting dat het pensioen loon naar werken zal geven, ontbreekt dus.
Binnen heel deze context is de mogelijkheid om bovenop het wettelijk stelsel een bijkomend pensioen bijeen te sparen van cruciaal belang. Dit geeft mensen het (psychologisch) comfort dat ze toch een deel van hun pensioenbedrag in eigen handen hebben en dat dit deel gebaseerd zal zijn op eigen inspanningen. Dit verhoogt het vertrouwen in de toekomst aanzienlijk en dus ook de gedragenheid van het sociaal systeem in zijn geheel.
-
Wim schreef
Gegeven de manier waarop de overheid omgaat met ons geld - Zilverfonds anyone? - is dit de beste garantie op geen pensioen meer... Je kan beter werkgevers en werknemers stimuleren zelf een appeltje voor de dorst weg te zetten om slaaf te zijn van politiek wanbeheer