Doorgaan naar artikel

Caroline Deiteren

My feedback

1 resultaat gevonden

  1. 34 stemmen
    stem

    We zijn blij dat je hier bent

    Log in om feedback te geven

    Ingelogd als (Afmelden)
    Je hebt nog over! (?) (Denken…)
    Hoe belangrijk is dit voor jou?

    We zijn blij dat je hier bent

    Log in om feedback te geven

    Ingelogd als (Afmelden)
    Er is een fout opgetreden bij het opslaan van de reactie
    Caroline Deiteren schreef  · 

    Dit voorstel is om verschillende redenen geen goed idee.

    Ten eerste is er een puur rationeel argument: het is niet verstandig om alle pensioeneieren in één mand te leggen. Het wettelijk pensioen is gebaseerd op repartitie (de sociale bijdragen van de huidige actieven dienen om de pensioenen te betalen van wie nu op pensioen is). De tweede en derde pijler zijn gebaseerd op kapitalisatie (het pensioenkapitaal wordt gevormd door premies die doorheen de loopbaan gestort worden en belegd worden). Beide systemen hebben hun voor- en nadelen. Hun risico's en gebreken. Risicospreiding is echter aangewezen. Als je alles inzet op één systeem, zijn de gevolgen groter als het fout loopt. Vb. dat de overheid niet tijdig ingrijpt om de vergrijzing op te vangen of vb. dat de beleggingsopbrengsten gedurende lange tijd tegenvallen.

    Bovendien is het een illusie om te denken dat de fiscale voordelen voor de tweede en derde pijler zullen volstaan om het wettelijk pensioen substantieel te verbeteren. Vergeet niet dat het pensioen uit de tweede en derde pijler gevormd wordt door premies en rente. Het fiscale voordeel slaat enkel op de belasting die niet geïnd wordt doordat de premies niet als loon worden aangemerkt of doordat ze kunnen worden afgetrokken. Het budget dat men extra in de eerste pijler zou kunnen stoppen is dus vele malen kleiner dan de middelen die nu in totaal aan de tweede en derde pijler worden besteed door werknemers en werkgevers en die uiteindelijk leiden tot een steeds meer belangrijke aanvulling van het pensioen. De overheid zou de actieve generaties dus een voordeel afnemen om het te geven aan de gepensioneerden van vandaag, zonder dat dit tot een substantiële verbetering van het wettelijk pensioen zou leiden.

    Ten slotte zou het afbouwen van de tweede en derde pensioenpijler niet rechtvaardig en heel ontmoedigend zijn ten aanzien van de jonge generaties. Jongeren beginnen steeds meer te beseffen welke impact de vergrijzing op hun verdere leven en hun eigen pensioen zal hebben. Tussen 2012 en 2030 komen er in ons land zo’n 1 miljoen gepensioneerden bij, terwijl de bevolking op arbeidsleeftijd slechts met 215.000 eenheden zal stijgen. De gevolgen daarvan beginnen eindelijk breder door te dringen, namelijk dat de uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg daardoor zullen stijgen van 9,9% (pensioenen) en 8% (gezondheidszorg) van het BBP naar 13,6% en 9,4% in 2030. In 2060 zal dit 14,5% en 11% zijn. Uitgedrukt in euro’s van vandaag betekent dit dat er tegen 2060 zo’n 15 miljard euro extra gevonden moet worden om de pensioenen te kunnen blijven uitbetalen. Naar de gezondheidszorg zou een dikke 10 miljard euro extra moeten vloeien. En enorme verschuiving van middelen dus. Middelen die vooral door de twintigers en dertigers van vandaag zullen moeten worden gegenereerd.

    Je kan jongeren enkel overtuigen om hier in mee te stappen als je hen ook zekerheid kan bieden dat er ook voor hen op het einde van de rit een goed pensioen wacht dat bovendien loon naar werken biedt. En daar knelt het schoentje. Ondanks de verdienstelijke poging van begin dit jaar om het pensioenstelsel te hervormen, tonen opeenvolgende rapporten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, het Planbureau en internationale instellingen aan dat de problematiek van de vergrijzing nog lang niet is opgevangen. Er werden stappen in de goede richting gezet, maar het resultaat is al bij al bescheiden. Terwijl de vergrijzing ons tussen nu en 2060 minstens 8% van het BBP kost, wordt hiervan slechts zo’n 0,4% opgevangen door de voorbije hervorming. Dit doet de vrees ontstaan dat het sociaal systeem zoals we dat vandaag kennen, niet langer houdbaar is. Onderhuids hebben zeker jongeren de verwachting dat de pensioenbedragen voor openvolgende generaties gepensioneerden steeds lager zullen uitvallen, om tot een minimum te zijn herleid eens ze zelf op pensioen gaan.

    Bovendien is binnen het pensioenstelsel al lang een zeker nivellering aan de gang. Het beleid heeft zich de voorbije decennia vooral gefocust op armoedebestrijding. Deze keuze was eerbaar, want armoede bij gepensioneerden is iets verschrikkelijks, maar heeft er ook toe geleid dat het verzekeringsprincipe ondergesneeuwd is geraakt. De minimum- en de maximumbedragen komen steeds dichter bij elkaar te liggen. Hoge inkomens maken op het moment van hun pensioen een inkomensduik. Gewerkte en niet-gewerkte periodes worden in 95% van de gevallen met hetzelfde pensioenbedrag beloond. De verwachting dat het pensioen loon naar werken zal geven, ontbreekt dus.

    Binnen heel deze context is de mogelijkheid om bovenop het wettelijk stelsel een bijkomend pensioen bijeen te sparen van cruciaal belang. Dit geeft mensen het (psychologisch) comfort dat ze toch een deel van hun pensioenbedrag in eigen handen hebben en dat dit deel gebaseerd zal zijn op eigen inspanningen. Dit verhoogt het vertrouwen in de toekomst aanzienlijk en dus ook de gedragenheid van het sociaal systeem in zijn geheel.

Feedback en Kennisbank