Pensieondebat, reactie op repliek op het voorstel van wouter De Vriendt
Omdat de reactie niet bleek te werken, een aparte reactie...
k heb het al in alle versies uitgeschreeuwd (en zeg het al lang, lang voordat Wouter DV met zijn voorstel kwam): het is veel ingewikkelder. Een oplossing moet veel genuanceerder zijn. En daarbij ook eenvoudig te begrijpen.
1. Het gelijk bejegenen van alle 'soorten" werknemers is een goede zaak wat betreft het basispensioen. Deze uitkering is gebaseerd op menswaardigheid en behoeft geen hokjesmentaliteit. Ze is zeker een element om de armoede te bestrijden, maar meer ook niet. Voorbeeld: als alle mensen een minimum uitkering krijgen, gaan - bijvoorbeeld - de huurprijzen zich daaraan afspiegelen.
2. Zelf zorgen voor een pensioen is ook een goede zaak. Mensen die het geluk hebben om gezond en werkend de pensioenleeftijd te bereiken hebben recht op pensioen. Ondertussen zijn zij gedurende hun carrière solidair geweest met de zwakkeren die genoemd geluk niet hadden. Nochtans kan er meer eigen inbreng gevraagd worden om de eigen verantwoordelijkheid inzake het opbouwen van een pensioenrecht wat op te krikken door kapitalisatie. Geen kapitalisatie van bedragen maar van gewerkte uren (geen dagen, weken, maanden of jaren om zoveel mogelijk gelijk te bejegenen). Sociale partners en de overheid kunnen vastleggen hoeveel gewerkte uren recht geven op een basispensioen. Eens dat aantal uren bereikt (ongeacht de leeftijd) krijgt men haar/zijn individuele uitkering (afschaffing van de notie 'gezin').
3. Hoeveel die uitkering moet bedragen kan berekend worden volgens het huidige systeem: alle gewerkte en gelijkgestelde uren en het daarbij horende brutoloon optellen en het ene door het andere delen. De uitkomst is het gemiddelde bruto uurloon dat over de ganse pensioenloopbaan verdiend is (pensioenuurloon). Omzetten naar een maandbedrag is ook niet zo moeilijk: pensioenuurloon x maximaal toegestane wekelijkse arbeidsduur (NAR) x 52 : 12. Dit maandbedrag is zoals gezegd bruto en dus belastbaar in de personenbelasting.
4. Correcties in de marge:
a. Vanaf de eerste tewerkstelling (voor mijn part al als babysitter of als jobstudent) kan men zijn gewerkte uren aangeven en er (weliswaar een zeer kleine) pensioenbijdrage op betalen.
b. Wenst men op pensioen te gaan op een algemeen aanvaarde leeftijd (thans 65) en heeft men op dat moment onvoldoende uren gewerkt, dan moet het mogelijk zijn om toch een uitkering te bekomen, zij het gecorrigeerd met een regel van drie (gewerkte uren/nodige pensioenuren). In deze optie is er van een gegarandeerde minimum uitkering geen sprake. Maar men kan wel blijven werken en ondertussen al het gedeeltelijk pensioen innen. blijft iemand doorwerken dan kan hij/zij na een bepaalde periode (vast te leggen bv 1, 2 of 5 jaar) of bij het bereiken van het vereiste aantal gewerkte uren een nieuwe berekening van de uitkering vragen.
c. Heeft iemand voor de pensioenleeftijd haar/zijn vereiste pensioenuren bereikt dan mag die persoon de uitkering aanvragen. Werkt die nog verder (evenwel zonder het pensioen te innen), dan heeft die bij het bereiken van de pensioenleeftijd recht op een hogere uitkering (weer volgens de regel van drie)
d. De politici moeten de gelijkgestelde dagen opnieuw evalueren. Een - volgens mij - objectief gegeven is de (on)vrijwilligheid van de gewerkte dagen. Dagen die geen economische meerwaarde hebben (daar zal wel over gediscussieerd worden) zoals feestdagen, verlofdagen, loopbaanonderbreking, ....zouden beter niet meegeteld worden. Door de effectief gewerkte uren en onvrijwillig niet gewerkte uren te nemen bereikt men een betere gelijke bejegening want het onderscheid tussen de sectoren vervaagt. Ook door de werkuren te nemen ipv werkweken of maanden of jaren, vervaagt het onderscheid tussen de sectoren (verschil in wekelijkse werkduur).
e. Minimum en maximum uitkering. Vermits het gaat over een menswaardig basispensioen is een individuele uitkering best begrensd. Met het al dan niet samenwonen of gehuwd zijn wordt geen rekening gehouden, iedereen gelijk voor de Wet. Hoe laag het minimum en hoe hoog het maximum moet zijn in bedragen is misschien niet nodig om te zeggen. Een percentage van de mediaan van alle pensioenuitkeringen is misschien beter te verdedigen (en hoeft dan ook niet jaarlijks aangepast te worden). Wie voldoende uren opgespaard heeft en -bijvoorbeeld- minder dan 75% van de mediaan aan uitkering heeft, krijgt dan toch die 75 %. Omgekeerd wie meer dan 125 % (op basis van de vereiste uren) uitkering heeft, krijgt die 125% met daar eventueel bovenop het deel waarvoor hij/zij meer uren gewerkt heeft.
f. De huisvrouwen (en ook die paar huismannen). Thuisblijven voor de kinderen is nobel (veel kinderen zijn daar achteraf zeer blij om) en wellicht opvoedkundig te verdedigen. Maar dat betekend meestal ook: geen poetsvrouw, geen kokkin, geen crèche of onthaalmoeder, enz...Misschien is de tijd rijp om de huiselijke taken die theoretisch ook door derden zouden kunnen uitgevoerd worden gelijk te stellen met gewerkte uren. Dat is niet alles wat een thuisblijvende moeder doet: knuffels geven, opvoeden (alhoewel), in bed stoppen, verhaaltje voorlezen, enz zijn geen taken die normaliter door derden gedaan worden.
5 Andere pensioenpijlers. Laten we eerst een open deur intrappen: als de middenklasse het goed doet, doet heel de gemeenschap het goed. Wie hard werkt en goed verdiend wil uiteraard ook een beter pensioen. Gezien de begrenzing van het basispensioen, moet er dus een systeem komen om buiten het basispensioen nog een levenslange uitkering te bekomen. Ik ga nu de controversiële toer op: de bijdrage voor het basispensioen zou een percentage van het uurloon moeten zijn, dat niet te hoog is (voer voor wiskundigen) en uitsluitend door de werknemer dient betaald te worden (voer voor de sociale partners). Door deze verschuiving in de financiering van de pensioenen, komt er bij de werkgevers ruimte vrij om een tweede collectieve pensioenpijler te financieren. Pensioenfondsen bestaan al, het is zaak om die te veralgemenen en voor iedereen toegankelijk te maken. De derde pijler is volgens mij aan herziening toe. Jonge mensen zijn niet direct geneigd om een levensverzekering af te sluiten. Pensioensparen via de beurs is niet aan te bevelen. Een mogelijke oplossing ligt in het aantrekkelijk maken van woonsparen in combinatie met hypothecaire voordelen en beleggingsverzekeringen op de lange termijn. Woonsparen is een combinatie van een op jonge leeftijd gesloten overlijdensverzekering (wat later de kans op weigering of verhoogde premie voorkomt) en een termijnspaarrekening met fiscaal voordeel en gegarandeerd spaartegoed. Daarbij wordt de garantie gegeven dat de woonspaarder een hypothecaire lening aan vaste rente kan krijgen ten belope van - bijvoorbeeld- vijf maal het gespaarde bedrag (op voorwaarde dat haar/zijn overlijdensverzekering voldoende hoog is en het onderpand niet hoger geschat is). Voorbeeld: wie € 50.000 gespaard heeft, krijgt een lening van € 250.000 aan een rente die - bijvoorbeeld - 110 % van de rente van de termijnrekening beloopt. Het spaargeld moet dienen om de aankoop- en notariskosten en eventuele verbouwingen te bekostigen. Eens de lening afbetaald (door mensualiteiten of kapitalisatie), kan ten belope van de overlijdensverzekering (die niet samen met de schuld is afgenomen zoals bij een schuldsaldoverzekering) een spaarverzekering toegevoegd worden. Deze kan naar keuze bij pensionering in éénmaal of via lijfrente uitgekeerd worden.
Tot slot: dit plan kadert ook in een aanpassing/hervorming van de belasting op inkomen. Het geheel wil ik graag uitgebreid toelichten.
Graag gefundeerde reacties aub.
Marcel De Beukeleer